Aan het einde van zijn boek ‘Iedereen gelooft’ zet Luc Vanmaercke een kleine geloofsbelijdenis neer:
“Ik geloof.
Ik geloof in het leven.
Ik geloof in de liefde.
Ik geloof in de mens, in solidariteit en verbondenheid. Ik geloof in rechtvaardigheid, in oprechtheid, in respect, in vriendschap.
Ik geloof in schoonheid. Ik geloof in alles wat van waarde is.
Ik geloof in de toekomst.
En ja, ik geloof in God.”
Ooit heb ik ook zelf een credo geschreven. Het was een opdracht voor een vormingsbijeenkomst toen ik monnik was in Doetinchem. De bijeenkomst zelf heb ik niet meer meegemaakt, toen was ik al uitgetreden, maar de geloofsbelijdenis heb ik nog. Niet als een digitaal bestand, maar in mijn dagboek gestoken. Het A4 heb ik daarbij opgeknipt in de alinea’s die de belijdenis bevat. De precieze volgorde kan ik daardoor niet meer bepalen. Al meen ik deze aardig gereconstrueerd te hebben:
Ik geloof dat ik besta.
En dat God dat wil.
En dat God dat heeft bewerkt.
Ik geloof dat God een onkenbare god is,
maar dat Hij liefde is.
Voor wie ik liefheb, wil ik heten.
Dat ik zijn liefde, de liefde, kan ervaren,
in de ene levensstaat meer dan in de andere.
Ik geloof dat ik geen god ben.
Ik geloof dat een mens geen god kan zijn.
En een god geen mens.
Dat het een wonder is als dat wel gebeurt.
Ik geloof dat wie God wil zien, naar Jezus moet kijken.
Hem noemen wij de Christus, degene die een schakel vormt tussen mens en God.
Ik geloof dat alle mensen geroepen zijn om een christus te zijn.
Ik geloof dat het niet mogelijk is te kiezen tegen God.
Zelfs als een mens God zou afwijzen en zich uit consequentie zelf zou doden,
zou hij nog God tegenkomen in een hiernamaals.
En Hij zou hem omhelzen met tedere liefde.
Elke ademtocht is een loflied Gods.
Ik geloof dat we leven vanuit het eschaton,
vanuit de totale eenheid van God en het geschapene.
Ik geloof dat het nu al begonnen is. Zie je het niet?
Het is een genadegave om de hemel op aarde te herkennen.
Ik geloof dat de mens in vrijheid leeft
en dat we die individuele vrijheid moeten behoeden en bewaren.
Elke mens kiest zijn eigen weg op basis van zijn eigen geloven.
Dat moeten we respecteren.
Ik geloof dat elke mens een dwalend wezen is.
Dat moet we accepteren.
Een mens is immers geen god.
God wel, die heeft mij gemaakt en gewild.

Natuurlijk heeft het schoonheid om met een hele kerk de twaalf artikelen van het geloof uit het hoofd en vanuit het hart op te zeggen. En ik hoef alleen maar te zingen in melodie III ‘Credo in unum deum’, om de rest er meteen bij te voelen. Toch geniet ik van creatieve belijdenissen. Het is interessant om in mijn eigen credo terug te lezen met welke thema’s ik toen gelovig bezig was. En afgelopen zondag trof ik in de liturgie een belijdenis aan met de mooie zin: “Ik geloof in Gods Geest die ons bezielt en optilt tot ver boven onze grenzen.” Ik herinner me nog dat ik vorig jaar op vakantie in de Achterhoek een kerk bezocht waar het credo me weer echt tot nadenken stemde, want dat doen nieuwe teksten nu eenmaal meer, dan steeds dezelfde riedel.
Ook draag ik al jaren een credo in mijn achterhoofd mee, dat we in de kerk van mijn jeugd vaak baden, iets als: “Ik geloof dat ik nooit zover van God kan afdwalen dat er geen terugkeer meer mogelijk is. Ik geloof dat ik nooit zover weg kan zijn, dat God mij niet meer naar zich toe kan trekken.” Na een kleine zoektocht heb ik de hele tekst weer teruggevonden in het oude liturgieboekje ‘Breken en delen’. Het is iets anders dan onthouden, maar de strekking is gebleven. En ik vraag me bij herlezing af hoeveel dit credo mijn geloof eigenlijk heeft gevormd, met een God die liefdevol nabij is en de mens die samen op zoek gaat.
“Ik geloof dat ik nooit alleen ben, –
dat God bij mij is, – dat Hij mijn Vader is.
Ik geloof dat God zijn Zoon Jezus Christus –
gezonden heeft naar deze aarde.
Ik geloof, dat Jezus Christus is gekomen –
om mij te bevrijden van zonden en schuld.
Ik geloof dat de Geest van Christus
in mij leeft en werkt.
Ik geloof dat ik onder de mensen niet alleen ben.
Ik geloof dat om mij heen is de grote gemeenschap
van de kerk, – waartoe ook ik wil behoren.
Ik geloof dat ik nooit zover van God kan weglopen, –
dat er geen terugkeer meer mogelijk is.
Ik geloof dat ik nooit zover van afdwalen, –
dat God mij niet naar zich toe kan trekken.
Ik geloof dat God voor mij het leven wil, –
en niet de dood, – de blijdschap en niet het verdriet.
Ik geloof dat Hij bij mij is, – vandaag en altijd, –
tot in de eeuwen der eeuwen.”
Luc Vermaercke eindigt zijn boek met een oproep: “Nu is het aan u, beste lezer, om te bepalen waarin u gelooft. Want iedereen gelooft. Maar waarin?” Dat is een goede vraag. Hopelijk beantwoorden we die steeds weer anders, met een vaste kern die steeds meer in je groeit. Maar het is niet altijd gemakkelijk om voor je geloof uit te komen, niet naar anderen en ook niet naar jezelf. Niet zo zeer omdat je sprakeloos zou zijn, zoals soms wordt gezegd. Ook niet omdat persoonlijke geloofsbelijdenissen al snel eenzijdig zijn en daarbij dus vaak afwijken van ‘de kerkelijke leer’, want credo’s zijn nu eenmaal altijd beperkt en er is ook altijd discussie mogelijk, zeker over de vraag wie Jezus nu eigenlijk was. Je hoeft dus niet bang te zijn om een ‘ketter’ te zijn.
Volgens mij is het zo moeilijk omdat een persoonlijk credo het diepste van je eigen geloof tevoorschijn haalt, de kern van wie je als mens denkt te zijn. En wellicht komen er dan ook mindere zaken boven, bijvoorbeeld dat je niet zo veel gelooft als je wellicht wel zou willen, dat je niet de mens bent die je zou willen zijn. Al heeft de traditie ook daar een belijdenis voor: “Ik geloof, kom mijn ongeloof te hulp.”
Luc Vanmaercke, Iedereen gelooft: Geloven is in eerste orde geen religieuze daad, maar een alledaagse activiteit, 2019, Borgerhof & Lamberigts, p. 183.
Functiegroep Liturgie Noord-Limburg, Breken en delen, 1974, Gooi en Sticht, p. 4.
Marcus 9,24b.